Tien jaar geleden begon ik met muzikale begeleiding van improvisatievoorstellingen. Hoe dat zo gekomen is? Daarvoor moet ik minstens 25 jaar terug in de tijd.
Het houten trappenhuis is vanaf de derde verdieping afgezet met roodwit lint, want vanaf hier bestaat er instortgevaar. Op de overige verdiepingen van het oud-klooster zit na 25 jaar nog steeds het conservatorium van Tilburg, ook al is de nieuwe ‘zwevende doos’ op het Zwijsenplein zo goed als klaar om in gebruik te nemen.
Op een doordeweekse avond in de zomer van 1995 loop ik met mijn ouders de trappen op naar een grote, grijze kamer met in het midden een piano. Hier zitten meneer Maas en mevrouw Blom. Ze zullen me wat solfège-testjes laten doen om te kunnen beoordelen of ik in aanmerking kom voor de Muzische Afdeling van het Koning Willem II College in Tilburg.
Enthousiast
Tijdens de open dag van deze middelbare school was ik enthousiast geworden over deze opleiding met extra aandacht voor muziek en theater, die uiteindelijk overging in de vooropleiding van het conservatorium. En dus, na het inschrijven, het oefenen van een aantal liedjes met mijn keyboardjuf op de muziekschool en weken vol nagelbijten, ben ik met vaders en moeders naar dit oude gebouw getogen voor de mogelijk volgende stap in het onderwijs.
Meneer Maas speelt wat akkoorden op de piano en ik moet daarbij aangeven of deze akkoorden vrolijk (majeur) of verdrietig (mineur) klinken en of en zo ja welke toevoegingen aan het akkoord ik allemaal hoor. Ook speelt hij verschillende intervallen waarbij ik – na een korte uitleg over wat een interval in vredesnaam is, ik was net 11! – de grootte van elk interval mag aangeven. Telkens als ik bij de laatste paar oefeningen ben, kijken meneer Maas en mevrouw Blom elkaar met een vreemde blik aan. ‘Oh jee, deed ik het niet goed?’, denk ik. ‘Zijn mijn kansen verkeken?’ Aan het eind van alle testen worden we gevraagd even op de gang te wachten.
Het passief absolute
Al snel worden we weer naar binnen geroepen. ‘Uw zoon heeft de solfège foutloos afgelegd’, zegt meneer Maas. ‘Zijn relatieve gehoor ligt tegen het passief absolute aan’. ‘Het watte? Wat wordt hier nou weer mee bedoeld?’, hoor ik mezelf nog denken. Als mevrouw Blom uitlegt dat het gaat om een aangeboren gehoor waarmee de luisteraar moeiteloos toonsafstanden en akkoorden kan herkennen, valt er veel op zijn plek. Dat de juf van muziekschool stopte met het voorspelen van de liedjes die ik wekelijks moest oefenen toen ze door had dat ik daardoor het liedje al in het ‘fotografische’ muziekgeheugen had opgeslagen en zo vrije tijd had verworven om buiten te kunnen spelen. Dat ik á la BBC’s Sherlock de corresponerende zwarte en witte pianotoetsen voor m’n ogen zag dansen als ik naar de radio luisterde (check die TV-serie trouwens). Dat Brammetje zich wéér opwierp als er ruimte was voor een solo tijdens de groeplessen keyboard op de muziekschool.
Brood op de plank
Hoewel ik de vooropleiding nog doorlopen heb, is het verder niets meer geworden met dat conservatorium. Het ontbrak me aan techniek, discipline om uren per dag Bach te blokken en het belangrijkste: mogelijkheden om simpelweg samen te spelen en te genieten van muziek. Dat samenspel en ‘samen spelen’ kwam precies 10 jaar later weer terug toen Bart Brouwers me in 2005 bij Badmutz (Utrechtse oud-theatersportvereniging) introduceerde. Dat muzikale improvisatie twintig jaar na dato uiteindelijk voor brood op de plank zorgt, had ik niet kunnen bevroeden toen ik dat kamertje in het klooster in Tilburg binnenliep.
Lieve zoon, wat een mooie bespiegeling en meteen een historisch inzicht in jouw leven.