Het televisieformat De Vloer Op biedt ruimte voor improvisatie met rust en diepgang. Cruciaal daarvoor is de gegeven situatie die de acteurs voorgeschoteld krijgen. Aan welke voorwaarden voldoet de ideale casus eigenlijk?
Het format De Vloer Op zou je kunnen zien als de tegenhanger van Theatersport. Waar de improvisaties bij Theatersport vaak snel en grappig zijn, heeft De Vloer Op meestal wat meer rust en diepgang. Afgezien van het feit dat De Vloer Op meestal door meer ervaren spelers en geschoolde acteurs wordt gespeeld, komt dit verschil ook door het format. De games die gespeeld worden bij Theatersport werken het meer op de lach gerichte spel natuurlijk in de hand, maar dat is nog niet alles. Theatersporters proberen doorgaans een compleet verhaal neer te zetten (dat wordt dan wel een scéne genoemd maar is het eigenlijk helemaal niet), terwijl De Vloer Op-spelers één situatie uitspelen tot de regisseur ’tot hier’ zegt. Maar het belangrijkste verschil zit volgens mij in de start. Als spelers Bij De Vloer Op krijg je als speler al meteen een heleboel kado. Waar de theatersporters nog helemaal moeten uitzoeken en laten ontstaan wie ze zijn, waar ze zijn en wat er aan de hand, is dat bij De Vloer Op een gegeven. Geen wonder dat de spelers zich dan meer kunnen richten op het goed en mooi spelen van de situatie.
Bovendien is de gegeven situatie bij De Vloer Op, de casus, zo geschreven dat de acteurs er een mooie scéne van kunnen maken. Waar moet zo’n casus aan voldoen? Ik kom tot de volgende criteria:
- De personages hebben een tegengesteld belang.
Simpelweg: De één wil dit, de ander juist dat. Soms is dat niet helemaal duidelijk, als één van de spelers alleen opbiecht dat hij is vreemd is gegaan bijvoorbeeld. Dan is het een kwestie van even verder kijken en kom je bijvoorbeeld op iets als dat de één meteen vergeving wil en de ander dat niet kan bieden. Of de vreemdganger wil dat de ander het aan niemand vertelt, maar diegene wil het wel bespreken. Zoiets. Tip: als je dit niet zo snel kunt vinden, gebruik dat dan in je spel: “Wat wil je nou eigenlijk van me?!” - Het tegengestelde conflict werkt op het niveau van de emotie.
Een scene over twee geliefden die ruzie maken over de kleur van de nieuwe bank is al snel minder boeiend dan datzelfde stel dat ruzie heeft over de vraag wat ze aan moeten met hun tienerdochter die een relatie heeft met een man van eind 50. Simpelweg omdat het onderwerp belangrijker is. Ook is dat minder onderhandelbaar. Als je geen compromis kunt sluiten (ok, we nemen een rode bank maar dan bepaal ik waar we heen gaan op vakantie) komt de situatie in een hogedrukpan waar de emoties hoog op kunnen lopen. En dat willen we zien…
En vind je jezelf toch terug in een ruzie over de kleur van de nieuwe bank? Probeer dan een laag dieper te graven. Het gaat je helemaal niet om die bank, gooi er maar uit wat je echt dwars zit (voor de vuist weg: je vindt je partner overheersend en nu wil jij wel eens wat bepalen, je vriendinnen of vriendinnen lachen je uit door de belachelijke inrichting die je partner er doorheen heeft gedrukt, jij verdient veel meer dan je partner en hij/zij moest zo nodig een nieuwe bank: dan bepaal jij die fucking kleur of…) - De personages zijn tot elkaar veroordeeld.
Dit kan fysiek zijn (ze zitten vast in de lift) maar liefst ook emotioneel (ze zijn familie of houden nou eenmaal heel veel van elkaar). Er moet in ieder geval een reden zijn waarom één van de spelers niet wegloopt. Dat kan ook een deadline zijn trouwens: ze moeten binnen een kwartier een beslissing nemen want anders <vul hier zelf uw goede reden in>.
Zijn dit keiharde voorwaarden voor een geslaagde scène? Natuurlijk niet. Een casus die (één van) deze elementen niet heeft, kan ook iets moois opleveren. En omgekeerd: een casus die ze wel heeft kan ook uitdraaien op een matige vertoning. Maar het zijn wel handvaten die kunnen helpen een bruikbare casus te schrijven. Of te improviseren, want een variant is om de situatie die de acteurs gaan uitspelen niet vooraf te schrijven, maar samen met het publiek ter plekke te verzinnen.
tav ‘het conflict werkt op het niveau van de emotie’ zou ik willen toevoegen: je kunt alles persoonlijk (en daarmee emotioneel) maken. Ook de kleur van de bank. Daartoe moet je als speler de techniek beheersen om uit te zoomen naar waar het éigenlijk over gaat. Waarom is die kleur zo belangrijk? ‘Jij wil altijd alles bepalen in dit huis, of nee, in deze relatie!’ of ‘Als wij gewoon een kind hadden gehad hadden we nu belangrijker zaken aan ons hoofd dan een bank’.
Helemaal mee eens. Ik denk alleen dat je het de spelers makkelijker kunt maken als de emotionele lading er al in zit, al dan niet verstopt. Dan hoeven ze die niet zelf te zoeken en blijft er meer ruimte over voor het uitspelen.
Het ‘zoeken’zelf is m.i. wel een substantieel deel van de ‘kunst’ impro, het uitspelen neigt meer naar ‘ambacht’.
Wat betreft je oproep Sytse: ken je het boekje van ‘Improvisation Starters’ ISBN/ 9781558702332 van Philip Bernardi? Bevat 900 improvisatie situaties voor theater op basis van karakterconflicten, contrasten, obstakels voor soloimpro e.a. specifieke elementen. Handig boekje om snel en desgewenst gericht uit te putten, zie http://springintheater.nl/improvisationstarters