Een tijd geleden was ik als toeschouwer aanwezig bij het Nederlands Theatersport Toernooi (NTT) om te kijken hoe de nieuwe generatie theatersporters het er vanaf brengt. Een deja vu-gevoel overviel me toen ik door de krioelende theatersporters heen probeerde te manoeuvreren naar de bar voor een kop koffie. Allemaal enthousiaste, spontane spelers die door middel van yells en andere opwarmingsoefeningen zichzelf klaarstoomden voor de eerste ronde. Ondertussen zoekend op de plattegrond waar ze straks zouden gaan spelen. Met Moeders Mooiste deden we in 1992 mee met het NSK in Maastricht. Het zelfde gevoel weer.
De spontaniteit, de gretigheid, de extraverte grappenmakers. De wat stillere spelers op de achtergrond. Dat was in mijn begin tijd ook. Niks veranderd qua spirit! Toch kreeg ik een bepaald gevoel. Later op, weg naar huis, kwam de vraag in me op: “Hebben Spelers die nu theatersport/improvisatie doen het zwaarder dan spelers in de begintijd van theatersport in Nederland? Aangezien ik bij een van de eerste impro-spelers van Nederland behoor, ontkom ik er niet aan om te vergelijken tussen nu en toen. Het is mijn persoonlijke relaas. Dus zie het niet als een standaardwerk “de sociologische geschiedenis van Impro in Nederland en zijn verschillende tijdsgewrichten”. Dat mogen andere doen. Dit is een puur subjectief stuk.
Eerste scene
Toen ik begon in 1990/1991 had je maar vier verenigingen in Nederland. Ik weet nog heel goed dat we onze allereerste wedstrijd speelden. Het was op een zondagmiddag in een café in Leiden. Acht man publiek. Onze eerste scène was 1 scène, 3 emoties. Een jong gezin dat toevallig helemaal vooraan was aangeschoven werd getuigen van de eerste impro-scene in Zuid Holland. De verbijstering op hun gezichten is me altijd bijgebleven.
We hadden maar 5 of 6 spelvormen en daar konden we de eerste jaren goed mee uit de voeten. We zaten nog onder de rader. We moesten eerst publiek zien te creëren, dus we waren nog helemaal niet bezig met nieuwe vormen verzinnen om het publiek steeds te verrassen. Dat kwam later pas toen het Leidse publiek theatersport gingen ontdekken. We konden ontdekkend, spelenderwijs de kracht van bepaalde games ontdekken. We hadden niet zoveel docenten als nu, die ons adviezen konden geven. We kwamen met flink vallen en opstaan er achter hoe je maximaal effect kon bereiken met handje-door of de doventolk. Dat heeft me gevormd als improspeler: heel veel fouten maken, heel vaak keihard op je bek gaan. Zelf dingen uitzoeken, niet afhankelijk zijn van meningen van derden.
We moesten het wiel nog uitvinden en speelden in de begintijd overal waar mogelijk. Zeker twee keer per maand. We zaten geregeld uit onze comfortzone (maar die term kende in 1991 nog niet). Dat maakte dat ik een attitude kreeg: “De vloer is de beste leerschool”. Als spelers die na mij kwamen aan mij vroegen “wat is nou het geheim van een goede scène?” Was mijn antwoord: “Dat wil en kan ik je niet geven.” Dan ga je mijn mening als waarheid zien. Dan leer je niet echt.
Psychologische wendbaarheid
Altijd jezelf als referentiepunt nemen. Als je een goed gevoel bij heb met elkaar, niet denkt, elkaar verrast en als het publiek schaterlacht, dan zit je goed! Maar ja, daar hadden die impro-spelers geen boodschap aan. Kom op Arthur, wees eens wat concreter! Als een puur intuïtieve speler die alles op zijn gevoel deed, vond ik het lastig echte concrete handvaten te geven. Ik denk dat ik veel cursisten heb laten zwemmen omdat het niet zo in me zit om spelers stapje voor stapje bij de hand te nemen. Tips en tops te geven. Complimenten te geven. Ik gooi ze meer in het diepe, laat ze dingen ervaren, trek ze uit hun comfortzone en vraag of ze het nog naar hun zin hebben.
Met in het achterhoofd de uitspraak van Nietsche “Dat wat me niet doodt, maakt me sterker” zoek ik de buitenste randen op van je spel, zodat je steeds blijft ontdekken. Welke spelmogelijkheden heb je nog niet ontdekt als acteur? Wat is je eigenheid? Zelfonthulling is het hart van de impro. Dat is de motor van waarachtig impro-spel. Niet zo technisch mogelijk een scène goed je kunt spelen, maar psychologische wendbaarheid creëren.
Daar hadden spelers die na mij kwamen niet zoveel aan. Resultaat wilden ze zien. We moeten onze tijd zo efficiënt mogelijk gebruiken. Vanuit mijn pioniers-attitude zag ik dit met verbazing aan. “Nee je moet aankloten, duizend doden sterven op toneel!” Zo heb ik het ook geleerd. Nu de jaren verstrijken, word ik wat milder over de huidige impro-wereld. De wereld is in de afgelopen 28 jaar nogal veranderd. Volgens mij is het vandaag de dag niet makkelijk om improvisatie te leren met zoveel vergelijkingsmateriaal om je heen. Er zijn nu zoveel keuzemogelijkheden dat jezelf met andere vergelijken veel meer op de voorgrond is komen te staan dan in mijn begin tijd. Daardoor is er meer keuzestress.
Stokpaardjes
Nu heb je wel wat meer docenten dan in mijn begin tijd, nationaal en internationaal. Iedereen heeft zijn eigen insteek en wil onbewust de cursisten kneden naar zijn voorbeeld. Allemaal berijden ze hun eigen stokpaardje. Hoe lastig is dat voor net beginnende impro-spelers. Die docent zegt dit en die docent zegt dat. Welke school ga jij volgen als beginnende impro-speler? In mijn begintijd was er ook nog geen internet waar je dingen kon naslaan. Je had alleen wat boeken. Rond 2005 kwam volgens mij YouTube, waar je als team natuurlijk heel veel vanaf kan halen. Je kunt er geïnspireerd raken door hele goede teams, maar zo ontstaat ook de kans dat je ze letterlijk gaat kopiëren. Is dat erg? Met goed jatten is niks mis. Als beginnend team wil je ook succes. En als je paar goede fillers tot je beschikking hebt, is dat fijn om mee te nemen in de wedstrijd. Het is alleen een probleem als het een trucje wordt. Dat de oorspronkelijke spontane impulsen van de speler verdwijnen, omdat het format leidend is geworden. Want dat loopt zo goed.
Artistieke smaak
Nu zie je de laatste jaren een splitsing tussen enerzijds teams die hun eigen artistieke pad blijven kiezen doormiddel van longforms en anderzijds teams die de standaard theatersportwedstrijden spelen met soms een uitstap naar iets anders. Die keuze hoefde ik niet te maken. Ik was gewoon lekker ontdekkend aan het spelen. Ik rommelde lekker aan in de marge. Alles was toch gloednieuw in Nederland. Ik had nog helemaal geen artistieke smaak ontwikkeld, zoals ik die nu heb. Het publiek was mijn leraar. Aan de manier van lachen en hoe ze erbij zaten leerde ik de wedstrijd te lezen. Nu hebben spelers en publiek al zoveel gezien dat ze er niet aan kunnen ontkomen om te vergelijken en daardoor te oordelen. Goed, aardig, slecht.
Hoe moet dat voelen voor een beginnende impro-speler als het publiek bestaat uit ervaren impro-ster-spelers die met goed bedoelde adviezen komen in de pauze. Een gevoel van tekort schieten is zo geboren. De tijdgeest van nu is ook is van alles het maximum eruit halen. Iedereen kan een ster zijn. We zijn allemaal leuk en extravert. Je reputatie is belangrijk. Op social media ben je je eigen merk. Ik kreeg altijd jeuk als theatersporters hun uniq selling points aankondigden op een website. Ik begrijp nu langzaam dat de huidige student – en ik chargeer wat – een calculerende student is die zich staande probeert te houden in een afvink-cultuur die de laatste jaren is ontstaan. Ik kan het ze ook niet kwalijk nemen. Jezelf steeds profileren, het maximale uit jezelf halen, doelen halen, het perfect willen doen. Mislukken is geen optie.
Ronduit belabberd
Toen ik net begon, was de kwaliteit niet optimaal. Ronduit belabberd vaak. De spelers en het publiek hadden daar geen boodschap aan. We hadden beide de attitude van een wetenschapper in een laboratorium die aan het begin van een onderzoek stond. Goh, wat interessant is dit! We hadden gewoon niet zoveel vergelijkingsmateriaal als de huidige spelers en publiek. Elk tijdsgewricht heeft zijn eigen impro-attitude zal ik maar zeggen.
Ik kan niet de klok terug draaien. Het is vandaag de dag allemaal beter geregeld dan toen ik begon in 1990. Spelers zijn beter voorbereid als ze hun eerste optreden gaan doen. Er is meer keuze tussen verschillende vormen van impro waar spelers zich bij thuis kunnen voelen. Het is meer een gespreid bedje en technisch allemaal beter. Het is allemaal veel professioneler geworden. Beginnende spelers kunnen meevaren op de kwaliteiten van de meer ervaren spelers. Er zijn meer cross-over voorstellingen.
Groepsdruk
Toch krijg ik de indruk dat spelers vandaag de dag minder vrij zijn dan in mijn begin tijd. Ze hebben het zwaarder omdat er veel meer vergeleken wordt. In mijn begin tijd had je misschien veertig mensen die er actief mee bezig waren. Nu zijn het er meer waardoor een groepsdruk kan ontstaan wat wel of niet gepast is. In de polariserende tijd waar we nu leven zijn spelers toch wat voorzichtiger geworden met wat ze wel of niet zeggen. In mijn begintijd hadden wij geen last van twitter of Facebook. Waarschijnlijk zal ik destijds dingen hebben gezegd die nu echt niet meer kunnen en waarvoor ik nu aan de schandpaal zou worden genageld.
De product-kant lijkt nu ook belangrijker geworden dan in mijn begintijd. We zaten meer in proceskant. Men wil graag naar iets toewerken. Een longform of een semi-longform. Er zijn docenten die resultaatgericht zijn en goed kunnen inspelen op de vraag van een groep/vereniging. U vraagt, wij draaien. Nu zie je vaak dat docenten in blokken komen om een bepaald thema te behandelen. Een docent is ergens in gespecialiseerd en de vereniging/groep wil zich daar in verdiepen. Het geleerde wil men gelijk in de praktijk brengen. Het is alleen de vraag of je dat in een paar avonden kan leren. Geef ons toch de kennis o wijze en wij zullen u in gouden dukaten betalen.
Spelen om het spelen
Het vraagt tijd en investering om ergens goed in te worden. Men wil graag zo snel mogelijk resultaat zien in zo kort mogelijke tijd, lijkt het. Kijk maar naar de reclames om je heen die je van alles beloven. Onbewust worden we allemaal beïnvloed. Didactiek is een vak. Het is een balans vinden tussen product en proces. De beginselen van impro leren en de attitude van persoonlijke vrijheid ontwikkelen op het podium. Beide zijn nodig. Het proceskant stond in de begin jaren iets meer op de voorgrond. We werden als pioniers letterlijk in het diepe gegooid. We werden door onze omgeving soms voor gek verklaard. Zoals bijvoorbeeld door die familie die verbijsterd naar onze eerste scène keek. We waren nog helemaal niet zo bezig met een doel op de horizon. We waren meer als kleine kinderen die hun eerste stapjes zetten. Spelen om het spelen.
Ik vraag me af hoe de docenten van nu bezig zijn met het proceskant? Hoe zorg jij er nou voor dat de cursist speels en onderzoekend blijft? Dat het tijd kost om je iets eigen te maken, dat dit een onderdeel is van je artistieke proces. Dat hij of zij bereidwillig uit zijn comfortzone komt en er ook weer gezellig in stapt omdat hij dat zelf wil. Aan welke voorwaarden moeten er worden voldaan kunnen spelers gaan onderzoeken? Speels blijven zonder dat ze al in de resultaatgerichtheid gaan zitten. Dat de innerlijke criticus om de hoek komt kijken. Dat ze afhankelijk worden van goedkeuring van derden! Zonder dat je als docent sturend bent. Al in de tip en tops modus gaat zitten. Het gaat erom dat een speler de sleutel van zijn eigen ontwikkeling zelf in handen heeft.
Leuk stuk Tuur.
Ik merk dat ik het product denken wel fijn vind (tot een bepaalde hoogte). Ik merk dat ik me echt kan ergeren aan docenten/trainers die het verheerlijken van het proces met zinnen als:”kijken wat er uit de groep komt en waar hebben jullie behoefte aan” en dit misbruiken om een les niet voor te bereiden en geen doel te benoemen maar dit quasi interessant voor zich houden, om zogenaamd ’te kijken wat er ontstaat’ en daar dan de credits voor te nemen. Of erger tijdens een les op de stoel van de psycholoog gaan zitten en aan te zetten tot diepe introspectieve processen met zinnen als:”maar wat maakt dat jij dit moeilijk vind”. Waarna de goeroe de langspeelplaat van de overdracht of tegenoverdracht afspeelt. Flikker op zeg als je daar behoefte aan hebt ga dan gewoon bij een professionele GZ psycholoog in therapie. Juist een resultaat nastreven, een product wat toonbaar moet zijn voor een publiek houdt je lessen zuiver en weg van therapeutische kwakzalverij ;-). Dan kan je wel degelijk aan proces werken zolang dat dient aan het beter maken van het product. Dan voorkom je ook dat je deelnemers krijgt die eindeloos willen napraten over hun introspectieve processen met daaraan zodra ze het gaat je wederom hun trauma’s.
Ha fulco
Bedankt voor je reactie. Volgens mij hebben we er wel eens eerder over gehad. Dat jij de product kant vertegenwoordigd en ik de proceskant. Ik geef zelf al jaren geen les meer omdat ik stuk liep op het feit dat cursisten vooral aan het consumeren waren. Geef ons wat tips, trucs.dat we daar veilig in kunnen verblijven. Daarna zoeken we het zelf wel uit. Dat er gebrek was aan zelfreflectie. Da het de schuld is van de ander. Als de scene niet loopt. Wat ik soms gekscherend zeg. Impro heeft ook last van die millenials. Een generatie die al vroeg complimenten krijgt. Op een voetstuk wordt geplaatst Wat ben je een kanjer. Bij een beetje tegenslag laten ze hun hoofd hangen. Ik kan het ze ook niet kwalijk nemen. Mijn generatie (wordt 50) hebben gepioneert met impro. Dus veel op onze bek gegaan. Zelf dingen uitgezocht wat het proces betreft. De huidige generatie kan voortbouwen op de ervaring van de oudere generatie voor hen. Daarom ziet het technisch er beter uit. De valkuil is dat ze meer voor veiligheid gaan. Opgeleid in competitie profielen is de huidige improspeler meer calculerend geworden. Het is mijn hypothese en je hoeft er absoluut niet mee eens te zijn (graag zelfs) . Oh gefeliciteerd nog
Thanks. Er is ook wat minder ruimte voor expiriment in het hedendaagse concour. Gebrek aan mecenassen en zo. Wat ik nog vergat te benoemen is ern stukje wat me raakte. En dat ging over het grote vergelijken. En het daaruit voortkomende perfectionisme. Ik moet het beter doen dan. Ik merk zelf ook dat ik soms te weinig stul sta ( ook door waan van de dag) bij wat ik nu aan het doen ben en met wie. Het vergelijken (‘ ben ik wel succesvol genoeg?’) zit dat nog wel eens in de weg. Zeker nu ii vandaag 40 ben geworden kijk je toch terug, wat heb ik nou bereikt. Ik heb potverdikkie nog steeds geen standbeeld ??
Gebrek aan mecanassen is dat zo? Daardoor minder ruimte voor experiment zoals in de begin dagen? Is het niet een grote faalangst bij de hedendaagse impro spelers. Je zelf de kans gunnen om een bepaalde stiel eigen te maken?
Naar mij is ook nog geen straat genoemd. Schandalig!!!! ?