Na die leuke voorstelling heb je een besluit genomen: je geeft je op voor een cursus of proefles improvisatietheater. Grote kans dat je in de eerste training één van de belangrijkste principes van improvisatietheater leert: accepteren. ‘Ja en…’ zeggen op ideeën van je teamgenoten zorgt er immers voor dat een scene kan groeien. ‘Nee’ zeggen en blokkeren wordt zo een taboe. Onterecht.
Dat accepteren een belangrijk aspect is van improvisatietheater klopt. Het helpt een creatief proces op gang te brengen. ‘Nee’ zeggen op een idee van een ander wordt in theatersport soms door de rechters zelfs bestraft met een gele kaart. Dit systeem zorgt ervoor dat improvisatieacteurs geen ‘nee’ meer kunnen en durven zeggen op het podium. Zonde, want het is belangrijk om het accepteren geen stelregel te laten zijn waardoor je slechte ideeën niet meer zou mogen blokkeren. Als je jezelf toestaat om niet alles te accepteren, kun je juist ideeën die een scene niet verder helpen van het podium houden. Op die manier kun je gewoon bezig zijn met dat waar de scene om gaat en ervoor zorgen dat het publiek het blijft volgen. En de spelers hoeven zich niet in moeilijke bochten te wringen om dat ene spelgegeven via een reddingsboei toch nog logisch te maken.
Een voorbeeld: Tijdens een mooi opgezette Shakespeare-scene kwam een grappenmaker op als pizzabezorger met een scooter. Met een lach en verbazing lieten de medespelers weten dat “dit toch niet past in deze scene” en even snel als de pizzabezorger opkwam, ging hij ook weer af. De scene kon door. Dat was een blokkade, maar een goede en terechte.
Valkuil
Een valkuil bij blokkeren is sommige spelers het zich persoonlijk aantrekken. Je improviseert tenslotte altijd vanuit de goede bedoelingen en dan wordt jouw idee ineens afgeschoten. Hun keuze om jouw idee te blokkeren moet jij accepteren. Een welles-nietes-spelletje op het podium wil het publiek immers niet zien. De oplossing ligt in vertrouwen in je medespelers. Praat er over op de trainingen voordat je blokkades gaat toepassen en ken je medespelers door en door. Dan wordt blokkeren een hele nuttige tool.
Suggesties die zélf blokkeren mag je blokkeren. Als de pizzabezorger hier totaal het gegeven dat de scène zich in de middeleeuwen afspeelt blokkeert, dan is de reactie terecht. Als de pizzabezorger echter een tijdreiziger is of wat dan ook, dan zorgt hij waarschijnlijk dat het verhaal een totaal andere wending neemt dan dat je zelf voor ogen had, misschien zelfs een wending die je helemaal niet wilt nemen. Echter, de beste impro komt juist wanneer we gedwongen worden op te houden met plannen maken “hoe nu verder?”. Misschien wordt Julia achterop de scooter van een tijdreizende pizzacourier de beste improscène ooit gespeeld. Misschien wordt het totale troep (oké, waarschijnlijk wordt het totale troep…). Het probleem is dat je dit pas achteraf kunt weten. Tijdens de scène luid dan ook het advies: accepteren en gaan!
Als de scène van dat moment een – zoals hierboven staat – “mooi opgezette Shakespeare-scene” is, met een al mooi lopende verhaallijn, dan is binnenkomen als pizzakoerier in mijn beleving altijd een blokkade. Zelfs wanneer je een tijdsreiziger bent. Als er al een scène ligt met een duidelijk gegeven, een duidelijke ‘game’ op z’n improvs, dan moet je – wederom naar mijn persoonlijke mening – daar niet iets totaal nieuws bovenop gaan gooien. Je ‘moet’ juist met z’n allen dat gegeven (v.d. Shakespeare scene) gaan uitdiepen, gaan onderzoeken. Dat vind ik fijne impro. De tijdreizende pizzakoerier (op zich een prima idee) kan altijd voor een volgende scène bewaard worden.
In een improv boek, volgens mij van Mick Napier, legde hij het verschil tussen een goed “nee” en een blokkade heel mooi uit. Blokkeren is volgens hem wanneer jouw input de verhaalrealiteit die er ligt, negeert. Dat negeren kan je doen door letterlijk “nee” te zeggen, maar bijv. ook door iets totaal nieuws te introduceren wat geen duidelijk link heeft met wat er al was.
Hij zegt ook dat als je tóch iets blokkeert (bijv. door “Nee” te zeggen als reactie op iets wat iemand tegen je zegt), dat dat op zich kan. Máár dat dan _heel snel_ daarna duidelijk moet worden dat daar een groot gewicht (bijv. een groot gevolg) aanhangt. Dan helpt je ‘nee’ juist om het verhaal vooruit te helpen, doordat je een dilemma/drama introduceert. De nadruk op “heel snel” geeft hij er nadrukkelijk bij: als je “nee” zegt en te lang wacht met dat te onderbouwen, dan is het voor de rest v.d. wereld gewoon een blokkade. Ook al is het in ’t hoofd van die speler een lange opbouw naar iets super groots/spannends. Je medespelers en de kijkers weten dit allemaal namelijk niet, en zien alleen een hard “nee”/een blokkade, zonder dat snel duidelijk wordt waarom.
Er is vaak onduidelijkheid over wat nu wel of niet blokkeren is. Een stelregel die ik altijd hanteer is dat de acteur altijd moet accepteren, maar dat het personage dat deze acteur speelt dan best nee mag zeggen.
Als deze twee principes samenwerken krijg je dus dat de “nee” iets toevoegt aan de scène.
In het voorbeeld met de pizzakoerier zou je daarbij ook kunnen afvragen of de grapjas met deze input op zichzelf al een blokkade in de scène gooit, of een bijzondere wending in het verhaal waar de anderen dan noodgedwongen wat mee moeten doen. Altijd moeilijk om achteraf te beoordelen als je er niet bij was.
Ik denk dat persoonlijke smaak ook een kwestie is. Ikzelf vind een keiharde NEE in het verhaal soms juist erg leuk, zolang het bij je type/karakter past en je er een motivatie bij geeft. Wanneer het wel verkeerd gaat is als er een blokkade op een blokkade komt, dan is de scène vaak weg.
Daarbij is het aanleren van “ja, en..” natuurlijk jammer, omdat een “nee” niet altijd blokkeren hoeft te zijn, zoals in de blog al goed beschreven is.
In het voorbeeld van de pizzakoerier is het natuurlijk aan de andere spelers om hiermee om te gaan. Als er een blokkade is dan moeten de andere spelers dit proberen op te vangen. Bv door het tijdreis voorbeeld. Publiek zal denken ‘Waarom is er in godsnaam een pizzakoerier”. Dat kun je als speler natuurlijk ook denken en zo ga je open dit probleem in.
“Je moeder heeft gebeld.”
“Weet je zeker dat het mijn moeder was?”
“…”
“Want vorige week belde mijn broer.”
“En je hebt niet eens een broer.”
—-
“De azaleas staan in bloei.”
“We hebben geen azaleas.”
“Maar als we ze gehad zouden hebben, zouden ze nu in bloei staan.:
Ik ben dol op blokkades.