Naar aanleiding van mijn vorige blog, de Improvisatie Bibliotheek, werd ik gevraagd iets te schrijven over het verschil tussen de twee scholen waarop waar het moderne improvisatietheater is gestoeld: Keith Johnstone en “De Chicago-school”, de illustere improvisatiebeweging uit Chicago, waar Del Close als God wordt beschouwd zoals in theatersportend Nederland Keith Johnstone wordt aanbeden. Aangezien het merendeel van de lezers van improblog Keith Johnstone en zijn visies wel een beetje kennen, richt ik me vooral op Chicago.
Geschiedenis
Hoewel de Chicago improv-scene Del Close erkent als de grote man achter deze methode, komt Del zelf weer van The Compass Players, een comedygroep die in de jaren ’50 improvisatie gebruikte als voorbereidende werkvorm voor hun revueshows. Deze groep werd geleid door Paul Sills, de zoon van Viola Spolin. Spolin, die meer dan tien jaar eerder al improvisatie-oefeningen bedacht en gebruikte in haar loopbaan als acting-coach. Spolin publiceerde haar boek met deze improvisatie-oefeningen en methodes in 1963.
Del Close was wel de eerste die improvisatie als opvoerende kunst (ipv als repetitie methode) ging beschouwen en ontwikkelen. Hij was de man achter “The Harold”; wereldwijd nog steeds een van de populairste long-forms. De manier van improviseren had al wel een traditie binnen de groep mensen waarmee hij al tien jaar in Chicago werkte. Daarom: de Chicagoschool.
Naast improvisatie/comedy-instituten als The Second City en later The Improv Olympic, waar Del Close en consorten een aantal grote komieken opleidde (o.a. Dan Ackroyd, Bill Murray, John Belushi en Mike Meyers) zijn er ook een aantal afsplitsingen die hun eigen wat afwijkende methode gingen ontwikkelen en doceren, zoals The Annoyance Theatre vanaf 1987 (o.a. Mick Napier, Susan Messing, Andy Richter) en the Upright Citizens Brigade vanaf begin jaren negentig (o.a. Amy Poehler, Tina Fey, Matt Besser)
Chicago vs Johnstone
Ik zal nu, heel kort door de bocht, Keith Johnstone’s visie op scenewerk afzetten tegenover die van de Chicagoschool. Dit onderstaande is extreem ongenuanceerd en onvolledig.
– Vergeet plot
– Statisch wat
– “Play on top of your intelligence”
– Blijf bij je standpunt/toestand
– Long-form
– Weinig input van het publiek
– Weinig vorm-structuur
– Groupmind
– Volg plot
– Dynamisch wat
– “Don’t be clever, be obvious”
– Transformeer jezelf
– Short-form
– Veel input uit het publiek
– Veel vorm-structuur
– Externe vangnetten (rechters, regisseurs etc)
Keith Johnstone richt zich op de verhaalontwikkeling binnen een scene. Op verandering van de situatie: begin – midden – eind. Of specifieker gezegd: platform – routine – doorbreking van de routine – gevolg/consequentie van deze doorbreking – climax – nieuw platform (einde, of nieuw begin).
Del Close denkt niet in plot of verandering van de situatie maar richt zich op de situatie zelf: wat is er zo boeiend/grappig/speciaal/absurd aan de connectie tussen de personages? Blijf hierbij en verdiep dit, zonder aan verhaalstappen te denken. Focus op plot is hierbij storend, zo stelt hij.
Johnstone hamert op transformatie binnen personages, in emotie of status: “Als er niemand is veranderd in de scene, dan is er in feite niks gebeurd”. De “Chicagoleer” wil dat de personages blijven zoals ze zijn: daardoor blijft “the game of the scene” in takt.
Een Chicago-worst zonder uiteindes
Het is zo dat een scene in de Chicagotraditie minder goed op zichzelf kan staan dan een begin-midden-eind scene zoals Johnstone deze graag ziet. Logisch dus dat deze eerstgenoemde scene beter past in een long-form zoals de Harold of een Deconstructie. Het onderstaande slaat op de long-formscenes van de Chicagoschool.
Er wordt graag midden in de scene begonnen met een harde definiëring van het platform. Vaak wordt dit knalharde definiëren lelijk gevonden omdat het onnatuurlijk overkomt en er verder niks meer te ontdekken valt. Toch is het noodzakelijk voor een geslaagde scene dat alle betrokken spelers op het podium meteen weten wat de situatie is en wat hun rol is binnen deze situatie. Zo weten de spelers ook zo snel mogelijk wat “the game of the scene” is.
Als de scene zijn hoogtepunt heeft bereikt, wordt deze afgelost door de volgende scene. Deze volgende scene kan binnen hetzelfde universum (verhaal of thema) van de vorige scene vallen of de start zijn van een compleet nieuw hoofdstuk dat zich baseert op de beginsuggestie of opening (een opening zoals een anekdote, radarloop, aanroeping etc).
“The game of the scene” en “Don’t open the box”
“The game of the scene” is datgene wat de inhoud van je scene grappig of boeiend maakt. Dit kan van alles zijn: bv. een thematisch gegeven of afwijkend gedrag van één of meerdere personages. The Upright Citizens Brigade training centre omschrijft het als “the first unusual thing that occurs in the scene”. Als de spelers dit hebben ontdekt proberen zij dit gegeven op de spits te drijven met de drijfveer: “If this unusual thing is true, then what else is true?”.
Om met dit spelletje te spelen kan je gebruik maken van edits of walk-ons. Je probeert dit ongebruikelijke ding te voeden en te verdiepen zodat het in leven blijft en groeit tot er door de backline (de niet-spelende improvisators) wordt aangevoeld dat het hoogtepunt bereikt is. Het is belangrijk dat er geen knopen worden doorgehakt die het spel doen eindigen, vandaar “don’t open the box”. Dit is een tegenstelling tot het veel geroepen: “los verwachtingen in!”, wat je zou kunnen interpreteren als het doorbreken van de routine.
Een voorbeeld: Komt een man bij de dokter
Om dit bovenstaande duidelijk te maken heb ik een voorbeeld van een man die bij de dokter de uitslag van de echo van zijn zwangere vrouw komt halen. Aangezien long-forms uit de Chicago-traditie voor 95% starten met een enkel woord uit publiek gaan we er gemakshalve van uit dat dit nu ook zo is en het woord “zwanger” is.
“Dokter, mijn vrouw kan er helaas niet bij zijn. Dus zegt u het maar tegen mij… wat is de uitslag? Een jongen of een meisje?”
“Nou meneer Verbeeck, deze uitslag is inderdaad bekend, het is een ..”
“Stop! Wacht even. Pfff. Dit is natuurlijk even heel heftig voor me. Ik ga even goed zitten”
“Natuurlijk”
“Ik tel tot drie en dan zeg je het…”
“Prima”
“Daar gaat ie dan…. één, twee… Wacht, ik vind het toch te plotsklaps om zelf “één, twee, drie” te zeggen. Anders telt u “één, twee, drie” om mijn “één, twee, drie” te initiëren, daarna zegt u wat het is.
“Is goed. Ben u klaar?”
“Ja. Nee, wacht.. ja ok”
“Eén ,twee, drie”
“(lange stilte) Ok, sorry, maar ik wil het toch anders. Als u nu “drie, twee, één” telt, dan tel ik “één, twee, drie”. Da’s misschien evenwichtiger. Anders krijg ik toch spijt dat we alleen opgeteld hebben”
“(zucht) Zoals U wilt. Dan doe ik drie, twee, één. Doet u één, twee, drie. Kan ik?”
“Ja. Nee, wacht. Pfff. Even ademen. Sorry dat ik zo weifel. U vind me vast irritant zo of niet?”
“Nou, ik…”
“Ho, stop, nog niet zeggen. Ik tel wel even tot drie en dan zegt u maar of ik irritant ben. Ja sorry, het is natuurlijk nogal heftig om zoiets te horen van een dokter natuurlijk. Pfff. Wacht even…”.
“The game of the scene” is in dit geval het thema: de man doet er alles aan om de uitkomst jongen/meisje uit te stellen. Abstracter: Geen uitslag durven aanhoren, of: uitstellen van informatie. Op het moment dat de dokter “Het is een jongen” zou zeggen, is het spel voorbij. Vandaar: “don’t open the box”.
Maar er gebeurt nog iets als de dokter op die manier de scene zou eindigen. Die informatie “het is een jongen” weegt zo zwaar dat er bij een vervolgscene waarschijnlijk hierop zal worden voortgeborduurd. Dit vooral omdat “Het is een jongen” zo’n concrete informatie is dat het bij de spelers zal doordreunen als: ok, hier werkten we dus naartoe en hier gaan we op door. Als de scene voor deze uitslag zou worden afgekapt blijft het thema “Niet willen weten of je kind man of vrouw wordt”, “geen uitslag kunnen verdragen” of “uitstel van informatie” overeind. Deze thema’s zijn veel interessanter om op voort te borduren dan het gegeven: “Het is een jongen”. Want daar is niks ongebruikelijks aan. Ook daarom: “don’t open the box”.
Spelen met het spel
Er zijn meerdere manieren om op dit thema door te gaan in een long-form. Nadat meneer Verbeeck wordt afgetikt zou een collega-dokter kunnen opkomen en de (op toneel gebleven) dokter naar zijn dag kunnen vragen. Op het moment dat de dokter antwoordt: “Nou Jos, ik had vanmiddag een kerel, die kwam voor de uitslag van een zwangerschaps echo, maar ..”, kan de collega hem afkappen met: “Wacht even, ik moet heel even dit telefoontje pakken” en telkens als de dokter zijn verhaal wil doen over meneer Verbeeck met andere dingen op de proppen komen die de dokter beletten zijn verhaal te vertellen. Zo wordt er voortgeborduurd op “uitstellen van informatie”.
Ander voorbeeld: beide personages, de dokter en meneer Verbeeck, worden weggetikt en iemand begint een monoloog met: “Mijn naam is Sasha Verbeeck. Ik ben 15 jaar. Mijn vader wil nog steeds niet weten of ik een jongen of een meisje ben. Ik ben een jongen, maar om mijn vader koest te houden heb ik een vriendin maar ook een vriend. Ik heb half lang haar en met mijn verjaardag gaan we altijd naar een Romcom en een oorlogsfilm”. Hoewel er een tijdsprong van 15 jaar is gemaakt is dit niet te verwarren met een plot-stap. We spelen immers gewoon nog steeds met het thema: “een vader wil niet weten of zijn kind man of vrouw is”. En we onderzoeken wat er binnen dit thema allemaal kan. (“if this is true,then what else is true?”) De vervolgscene hierop zou ook een flashback kunnen zijn waarin we achterhalen waarom meneer Verbeeck de meisje/jongen-uitslag niet wil weten. (“if this is true, then why is it true?”; de andere invalshoek om “the game of the scene” te benaderen)
De bovenstaande voorbeelden spelen zich af binnen het verhaal van de eerste scene. De eerste scene van de dokter en meneer Verbeeck kan ook enkel thematisch worden voortgezet. Bijvoorbeeld door een scene te beginnen met een generaal en een soldaat, waarbij de soldaat zegt: “De laatste man is gevallen generaal, de oorlog is voorbij, we hebben..” en de generaal hem stopt met: “Hohoho!!! Nog niet zeggen of we gewonnen of verloren hebben. Ik ga even zitten. Pak even whiskey en champagne voor me. De één voor als we verloren hebben en de ander voor als we gewonnen hebben. Dit is een belangrijk moment…pfff”. Hierna kunnen nog twee andere spelers het overnemen door dit thema (geen uitslag durven aanhoren) weer in een andere context te spelen, bv. uitstel van het ja-woord bij een huwelijk.
Bij een groot hoogtepunt kapt iemand van de backline dit “uitstel-hoofdstuk” af met een harde sweep (equivalent van: licht uit) en begint een volgende scene met een nieuw spel. Ook geïnspireerd op het woord “zwanger”.
Conclusie
Wat ik heb beschreven is natuurlijk maar een klein aspect van het improviseren zoals Del Close het heeft verkondigd. Maar ja, schrijven is schrappen en dit aspect is wel het ding waarin ik een groot verschil zie met de Johnstone-leer. Ik las op internet eens een mooi artikel over dit grote verschil in aanpak en dat beide methodes eigenlijk moeilijk te verenigen zijn op de spelvloer.
Voor de duidelijkheid: Ja, dit is erg op comedy gericht en ja, het is inderdaad veel “in het hoofd”. Een op Chicago geënt boek (sorry, weet even niet welke) schrijft over dit laatste euvel zoiets als: als je improviseert ben je nu eenmaal speler, regisseur en schrijver tegelijk. Sta je in de backline bij een long-form te kijken naar je medespelers, dan ben je nu eenmaal vooral bezig met die laatste twee dingen.
Nu weet ik niet in hoeverre ik iets nieuws heb geschreven voor jullie (improblog-lezers) maar voor mijzelf was deze benadering een enorme openbaring en een groot verschil met mijn Johnstoniaans impro-opvoeding. Het is best een omschakeling om meer thematisch te denken en je impro-rugzak te vullen met manieren en technieken om “the game” te voeden en te verdiepen, maar het heeft mij in ieder geval heel veel lol en verrassingen gebracht die ik lang niet meer had ervaren.
Dank Peter, leuk om de twee scholen zo naast elkaar te zien. Ik neem wat tips mee naar Rauwe Vitrage waar we het Niet plotten zoveel mogelijk omhelzen dus.
Interessant, Dank je. Ik zou het verschil wel eens willen DOEN. Kan dat?
Hoi Joscha, ja natuurlijk kan dat kan. Ik weet niet of je bij een groep speelt, maar je zou dan een training kunnen besteden aan plot- en transformatiegericht spel. En dan een training aan de hierboven beschreven methode. Ik zou het niet aanraden in één avond te doen aangezien de mindset van beide methodes zo verschillend zijn.
Je kan dan zelf wel ervaren wat het verschil is. Als je bij een groep traint moet de trainer, als deze niet bekend is met één of meerdere methodes, zich wel even flink inlezen ben ik bang, maar das alleen maar goed voor zijn/haar ontwikkeling 🙂
Ik weet niet of dit je vraag beantwoordt want het is een beetje een open deur wat ik nu schrijf merk ik.
Misschien betere vraag: speel je bij een groep?
Ik zou een training gebaseerd op de Chicago school inderdaad ook wel eens willen volgen. Zijn er groepen/trainers die daar veel mee doen?
Rutger (en Joscha), zelf train ik groepen in deze methode. Meestal in een blokje.
Ik speel zelf ook in een groep die met deze methode bezig is.
Als je meer info wil hierover kan je me mailen: pjvangestel@gmail.com
Het kan ook zijn dat er veel andere groepen of trainers hiermee bezig zijn, maar daar heb ik geen weet van.
interessante blog!
een ding uit het zwart-wit lijstje klopt wel niet, deel het graag: veel-input-uit-het-publiek is niet typisch Johnstone. (Hij doet dat zelf ook weinig)
Het is wel een van de typische vervormingen van zijn formats die veel groepen zijn gaan hanteren. In dit geval om het publiek ervan te overtuigen dat het geïmproviseerd is. (Reden dat dat nodig is kan dan weer zijn dat er te weinig open scѐnes gespeeld worden, en dat de games op een voorspelbare manier gespeeld worden – zie ook een eerdere blog hier denk ik ergens als ik me niet vergis over de finesses van games)
Klopt. Johnstone is inderdaad iemand die graag de regie en input bij zichzelf houdt en aan suggesties (!) uit het publiek niet heel veel waarde hecht.
Maar het is wel zo dat ik niet alleen de suggesties als input uit het publiek beschouw. Ook het stemmen van het publiek (Micetro, Theatersport, Gorrila theater) en het boe roepen zie ik als publieks input.
Dit zo gezien vond ik het gangbare “één woord en daarna vallen we het publiek nergens mee lastig” wat de Del Close discipelen hanteren toch wel een noemenswaardig verschil.
Verder meldde ik het al: ik schrijf alles even zwart-wit omdat het dan wel makkelijker te separeren is.
Maar tja, misschien was “input uit het publiek” niet de goede term.