Als mannelijke improvisatiedocent (en bovendien lid van zo ongeveer geen enkele minderheid) ben ik misschien niet de meest voor de hand liggende persoon om wat te schrijven over emancipatie. Maar in mijn lessen zie ik regelmatig patronen terugkomen die daar toch aanleiding toe geven. Daarom in deze blog mijn observaties en een oproep om aan improspelers en -docenten om er wat bewuster mee om te gaan.
‘Een station van de NASA’, roept iemand van de zijkant als ik vraag om een locatie. Vier dames uit mijn cursusgroep Theatersport nemen de vloer en zetten de scene op. Eén van hen begint driftig te tikken op een denkbeeldige computer, een ander sluit zich daarbij aan en een derde speelt dat ze in een ruimte zonder zwaartekracht zit. De eerste zin die ze uitspreken, begint met ‘He, Bert!’
Rolpatronen
De rest van de scene was vrij hilarisch (vooral toen iemand die een radarschotel speelde aangezien werd voor astronaut) maar dat is nu even niet het punt. Het gaat erom dat de eerste speler de tweede meteen al definieert als man. Opmerkelijk, want ik heb de groep expliciet aangeraden om in principe mannen door mannen en vrouwen door vrouwen te laten spelen (tenzij er een reden is daar van af te wijken). Dat voorkomt onnodige verwarring en bovendien wordt het al gauw flauw als je een man een vrouw laat spelen of andersom. Iedereen vond dat een fijn uitgangspunt. Maar als een scene met ruimtevaart te maken heeft, dan heet de vrouwelijke tegenspeler toch ineens Bert.
Sinds ik er op ben gaan letten in mijn lessen, zie ik het regelmatig gebeuren: cliché-bevestigende rolpatronen. Bij de scene in het ziekenhuis is de man de arts en vrouw de assistente. Is er een model nodig, dan staat er meteen een vrouw paraat. Dit soort ingesleten patronen zitten blijkbaar – alle emancipatie ten spijt – nog ergens in ons. Juist bij improvisatie komen ze naar boven, je moet immers snel reageren en duidelijkheid scheppen. Je gaat dan toch vaak voor de meest voor de hand liggende optie, dat moedig ik vaak zelfs aan (de drang om origineel te willen zijn zit bij veel spelers nogal eens in de weg).
Oproep
Het gebeurt meestal niet eens bewust, de spelers uit het voorbeeld keken er van op toen ik ze er naderhand op wees. Het is ook zeker niet (alleen) de schuld van de mannen. In bovenstaand voorbeeld waren het juist vier vrouwen (jonge studentes waarvan geloof ik twee ook nog een exacte studie doen) die het inzetten. Deze blog is dan ook geen feministisch pamflet maar wel een oproep aan impro-spelers en docenten om hier wat bewuster van te zijn. Want door steeds maar het clichébeeld te laten zien, houden we het in stand.
Bovendien verliezen we dan leuke en interessante spel-impulsen. Tijdens een andere les werd eens een scene gespeeld met één man en drie vrouwen. De suggestie was: op zwangerschapsgymnastiek. De man die erbij ging zitten, zette zichzelf neer als vrouw. Na een ingreep van mij – ‘je bent gewoon een man en we willen graag weten waarom jij hierbij zit’ – werd dat anders en ik weet vrij zeker dat de scene er interessanter door werd. Net zoals ik denk dat het een mooi gegeven is om een scene te zien over vier vrouwen in een ruimtestation.
Zo deed ik ooit es een fijne oefening in een workshop: elk groepje improviseerde een simpel verhaal, zin per zin. enkel de startzin lag vast: “Jansen was wéér opgepakt”.
Aan het einde van de oefening werd er geverifieerd, en inderdaad: in élk verhaal van elk groepje was Jansen een man en was ie schuldig.
Was mooie illustratie van vooroordelen en sexisme…