Improvisatietheater in Nederland zit vol met dogma’s, maniertjes en patronen. Dat belemmert de groei en ontwikkeling van het genre, dat grotendeels blijft hangen in een kopie van een stokoud format. Tijd om met die dogma’s af te rekenen.
Ik ben aan improvisatie begonnen nadat ik ooit het boek ‘Impro’ van Keith Johnstone zag liggen in the International Film- and Theatrebookshop op het Leidseplein in Amsterdam. Het was jaren vóór bol.com, de tijd dat je nog echt naar boekenzaken ging en je keuze liet beïnvloeden door wat zij op de tafel hadden liggen. Ik opende het boek, zag dat de prijs mijn studentenbudget ruim overschreed; maar las toch die eerste pagina ‘over mij’. Ik was direct verkocht, dronk die maand een paar pilsjes minder en had een boek waarin ik niet kon stoppen met lezen.
Aan de hand van het boek gaf ik, een paar maanden later, een theatersportcursus van drie uur, op een Intenationaal Loesjekamp (die Loesje van de posters). Ik had zelf totaal geen ervaring, maar het stond eenieder vrij les te geven in wat ze zelf maar wilden en ik wilde dit uitproberen. Ik schrok van de krachtigheid van het resultaat. Iedereen kwam los, had plezier, en een heel verlegen, klein Russisch meisje, dat tot dan toe vooral opviel door haar pogingen om onzichtbaar te blijven, speelde de sterren van de hemel en besprong spontaan een boomlange Hollandse jongen. I experienced The Power Of Keith.
Keith Johnstone is zelf geen fan van het boek. Goed, het verkoopt goed en zorgt voor wat inkomen. Maar zijn visies stelt hij continu bij, en hij houdt er niet van dat hij, dankzij het boek, wordt vastgepind op zijn visies van meer dan dertig jaar terug. Toen hij nota bene met professionele acteurs werkte en niet, zoals ik destijds, met amateurs.
In Nederland hebben we in de negentiger jaren theatersport gekopieerd van Keith Johnstone en daar een eigen versie van gemaakt (Keith gruwelt van onze sponzen, een Nederlandse vinding), en we zijn daar in blijven hangen: meer gruwel voor Keith. Niet dat we ons veel van de gruwelen van Keith moeten aantrekken, alsjeblieft niet, maar wel van woorden als ‘kopie’ en ‘blijven hangen’.
Niet alleen de vorm, maar ook de manier waarop we improvisatie leren is vaak gebaseerd op tradities en kopieën van wat andere mensen eerder deden. Probleem daarbij is dat er vaak hele goede ideeën ten grondslag lagen aan die tradities en vormen, maar dat die zelden of nooit worden meegenomen bij het kopiëren. De vorm of traditie wordt daarmee een dogma, een holle vorm zonder vulling.
Deze zomer deed ik een masterclass bij de onvolprezen Patti Stiles – iemand die het vak rechtstreeks bij Keith Johnstone heeft geleerd, en dan de Keith Johnstone van ná zijn boeken. Helaas woont ze in Australië, dus veel kans om lessen bij haar te volgen zijn er niet. Ik was ervoor naar Corfu afgereisd (ik weet het, ik heb een rotleven). Al eerder had ik bij haar workshops gedaan en net als de vorige keren zette ze ook nu weer mijn improwereld op mijn kop. Patti is als geen ander in staat om je weer terug te brengen naar de grensverleggende verbazing en het enthousiasme die je voelde toen je ooit aan impro begon. En de manier waarop ze dat doet, is door terug te gaan naar de basis. Door je los te weken van alle ingesleten patronen en dogma’s. Door juist jouw ingesleten dogma’s, maniertjes en patronen te herkennen en door te prikken zodat er niets meer overblijft dan je zuivere ik op het toneel. Zodat spelen weer eng en fascinerend en uitdagend wordt. Door terug te gaan naar de basis improvisatie-oefeningen uit je eerste improlessen, maar dan met een rijkdom die je nooit eerder hebt meegemaakt. Zij doet nooit een oefening omdat ze hem ooit ergens heeft gezien en hem leuk vindt, maar omdat ze weet wat de oefening je kan brengen.
Een docent van het kaliber Patti Stiles hebben we in improviserend Nederland helaas niet. Dogma’s, maniertjes en patronen daarentegen des te meer.
In mijn blogs wil ik hier de komende tijd lekker tegen die dogma’s en patronen aan gaan schoppen. Niet omdat ik de wijsheid in pacht heb, allesbehalve, maar omdat ik altijd weer opgewonden raakt als er dogma’s onderuit gaan. Want dat zijn de momenten dat improcreativiteit pas echt naar boven komt. Ik wil het met jullie hebben over impro en angst, over de ‘ja, en’-terreur, over waarom ‘laat de ander stralen’ niets meer dan een tegeltje aan de wand is. Over waarom wij niet acteren als wij improviseren, terwijl we toch theater claimen te maken. Hopend (nog meer) improcreativiteit te ontketenen.
Voor nu wil ik jullie achterlaten met een simpele vraag: waarom zitten bij theatersport rechters en spelers-die-niet-spelen zo pontificaal in het toneelbeeld? Gedachten en ideeën hierover (voor en tegen) lees ik graag hieronder. En voor de duidelijkheid: ik heb er geen pasklaar antwoord op of alternatief voor!
De pontificale aanwezigheid van de niet-spelende-spelers zal misschien nog een overblijfsel zijn van het “Impro als WWF” idee waar ik vluchtig over las in “Impro for Storytellers” (het lag op het dashboard in een auto, ver kon ik niet komen). Dat leek mij de verre voorouder van het huidige vastgeroeste format dat nu veel gehanteerd wordt.
In plaats van stilzittende toeschouwers zouden zij ook bezig moeten zijn actief bij te dragen aan de gehele ervaring. Het spelende teamlid aanmoedigen, tagteamen, feliciteren met high-fives/borsten tegen elkaar aanstoten en “hoo-rah” roepen, etc.
Uiteindelijk zou deze vorm ook weer niet goed geweest zijn, maar het verklaart hun aanwezigheid. De voorstelling draaide niet om een reeks scènes, maar om de totaal ervaring van twee teams die daadwerkelijk (gespeeld of niet) willen winnen.
Rechters? Schmechters. Zelden zie je ze ten diensten staan van de spelers/voorstelling.
Ik denk dat bij een goed uitgelichte Impro voorstelling de andere spelers en rechters niet pontificaal in het toneelbeeld zitten. Volgens mij zijn ze aanwezig op het speelvlak omdat ze ingrediënten zijn voor de voorstelling en contact moeten houden met wat er aan de hand is en wat ontwikkelt. Ik heb ook meermaals goede (gerepeteerde) voorstellingen gezien met spelers op het speelvlak die niet deelnamen aan het plot. Volgens mij zit het probleem niet in de aanwezigheid van de spelers maar aan het gebrek aan bewustzijn van de spelers dat ze zichtbaar aanwezig zijn (denk aan de ongeïnteresseerd onderuit gezakte tegenstander), verkeerde belichting (even veel licht op rechters/ spelers aan de kant als op het speelvlak) en verkeerde positionering van spelers aan de kant (eerste rij publiek/ te dicht op het speelvlak).
Volgens mij heeft het een goede werking op de voorstelling dat het publiek de ingrediënten van de voorstelling ziet. Vanuit die ingrediënten ontstaat de voorstelling en de voorstelling is niet gelikt en af als een musical. Dit spannende zoeken vereist een actieve houding van het publiek.
Ook in België zitten we vastgeroest in onze impro-speelstijlen. Wat vaak extreem benadrukt wordt is de comedy die uit het verbale komt waardoor scenes vooral absurd worden maar niet echt een verhaal vertellen. We wachten hier ook nog op vernieuwing. Gelukkig zijn er een aantal nieuwe groepjes die streven naar vernieuwing.