Van uitstapjes buiten je eigen genre kun je soms heel veel leren. Zelf heb ik als improvisatiespeler veel opgestoken van de stand-up comedy- en cabaret-optredens die ik heb gedaan. En dan juist niet hoe je de lachers op je hand krijgt. Drie lessen die ik heb geleerd.
Het leek me een leuke uitdaging en dat was het ook. Een paar jaar geleden trad ik regelmatig op als stand-up comedian en als cabaretier (over het verschil tussen die twee wil ik het nu even niet hebben). Ik kan oprecht zeggen: met wisselend succes. Ik heb pijnlijke stiltes geoogst, maar ook lachsalvo’s en applaus. Ik heb in kroegen gestaan met drie man publiek en in de halve finale van een paar kleinere festivals. Uiteindelijk besloot ik ermee te stoppen, omdat ik merkte dat ik meer moest investeren om nog de nodige stappen vooruit te maken. Meer tijd steken in schrijven en schrappen en overal waar het maar kan optreden (in de praktijk: vooral in die kroegen met drie man publiek). En daar had ik geen zin in. Wel heb ik veel geleerd van de optredens die ik gedaan heb. Drie lessen die ik uit die tijd heb meegenomen:
1. Als impro-speler kan je niks gebeuren
Waar een stand-upper zich in zijn eentje moet zien te redden met een minimum aan theatrale middelen, heb je als impro-speler meestal een heel team om je heen. Medespelers, een lichtman, een muzikant, regisseur of presentator. Dat biedt steun en houvast en kan je uit de brand helpen als dat nodig is. Toch krijgt een improvisator vaak meer krediet van het publiek dan een comedian. Aangezien het allemaal ter plekke ontstaat, worden fouten en minder geslaagde stukken eerder geaccepteerd. Naar een comedian kijkt een publiek toch al gauw met een houding van: jij hebt het voorbereid, dus als het niet leuk is had je daar maar wat beter je best op moeten doen voor je hier ging staan. Sinds ik dat heb ervaren en soms goed doorstaan, heb ik het gevoel dat me als impro-speler niks kan gebeuren.
2. Een grap alleen is niet genoeg
Natuurlijk, iedere ervaren improvisatiespeler weet dat je in de meeste gevallen de grap niet op de eerste plaats moet zetten. Maar juist bij stand-up, dat heel erg lijkt te draaien om grappen, is dat nog belangrijker. De grap en de lach moeten niet een doel op zich zijn, maar een middel om een verhaal, gevoel of mening over te brengen. Waarom? Omdat je dan verder kunt als er niet (zoveel) gelachen wordt en je er dan niet bij staat als een oom die op een verjaardag een flauwe mop vertelt. Nu denk je misschien: maar er zijn toch heel veel stand-up comedians die wel alleen maar losse grappen vertellen? Klopt, maar in mijn ogen geen goede. Goede comedy draait om jouw unieke kijk op de wereld, of dat nou de wereld om je heen of je eigen gevoelswereld is. Kun, durf of wil je geen authenticiteit tonen, dan zak je door het ijs als stand-upper. Door dat te trainen heb ik als improvisator ook stappen gemaakt.
3. Contact met je publiek is alles
Als jij je niet prettig voelt, ben je ook niet prettig om naar te kijken. Ook als je inhoud pijnlijk of confronterend is of als je een ongemakkelijk type speelt, moet je je als speler wel op je gemak voelen. Zenuwen, spanningen, het hoort het er allemaal bij. Maar dat moet niet (te veel) in de weg staan tussen jou en het publiek waarmee je een band opbouwt, want dat gaat ten koste van het contact met je publiek. En daar kun je niet zonder. Je bent dan te veel met jezelf bezig. Ook als je met een vierde wand speelt, moet je voeling houden met het publiek, ze moeten je kunnen volgen en met je meeleven. Ik heb stand-up comedy ervaren als een harde, confronterende maar vooral goede leerschool daarin. Je kunt je niet verschuilen: het is jij, een microfoon en het publiek.
Goed stuk. Volgens mij, heb je het al een keer anders besproken. Jaren geleden ook een keer gedaan. Auditie bij de comedy train. Ook door het ijs gezakt. Totaal niet makkelijk. Je moet alles uit jezelf halen, het is dus veel kwetsbaarder
Kan best zijn dat ik het er eerder over gehad heb. Ik erger me er af en toe aan als impro-ers stand-up afdoen als ‘alleen maar op de lach spelen’. Dan denk ik: ga er maar eens staan, vriend.
Bij impro ga je er vanuit dat je medespeler voort bouwt op je ideeën. Bij stand-upcomedian is er toch vaak ja maar houding bij publiek. Dus je komt jezelf veel meer tegen. Je eigen angsten , onzekerheden etc…
Het heet niet voor niets stand up. Op staan, er gaan staan. Dat leren impro spelers vaak pas veel later. Ze kunnen zich makkelijker achter een typetje verschuilen. Ik vind juist dat er in impro (lees theatersport of lama’s, grote improvisatie show) heel erg veel op de platte lach wordt gespeeld.
Hoe anders is dat bij de goede impro; longform zoals door groepen als: Op sterk water , Rocky Amareto gespeeld. Maar ook veel verenigingen doen deze longform: als de vloer op.
Heel gaaf en interessant zijn opleidingen van de Impro academie in Amsterdam en Tokodrama in het polanenentheater. Deze gaan veel meer uit van echt spel, verbinden met je type; wereldbeeld en geloofwaardigheid.
Ik vind longform niet beter dan shortform. En dramatisch spel niet beter dan humoristisch spel. Maar dat is weer een andere discussie.
Maar Sytse, was het doen van stand-up ook leuk? Of waren er aspecten die makkelijker waren dan impro?
Ja, het was ook leuk. Als het goed gaat, is het geweldig. Helemaal in je eentje een zaal op zijn kop zetten met wat jij verzonnen hebt, is echt een kick. Wat makkelijker is, is dat je je op minder dingen hoeft te concentreren zonder medespelers en zonder (al te veel) dingen die je ter plekke moet verzinnen. Je moet je tekst heel goed kennen en dan kun je je volledig richten op het publiek.