Een vraag die veel improvisatiegroepen en -spelers zich te weinig stellen is: waarom improviseren we eigenlijk? Waarom studeren we het niet gewoon in? Het antwoord dat ik daar voor mezelf op heb, heeft een aantal gevolgen voor de manier waarop je geïmproviseerde voorstellingen neerzet: je moet het publiek laten voelen dat je improviseert.
Op een dag op een eenakter-festival
Ik speelde een paar jaar geleden met een experimentele groep op een eenakter-festival, waar we als enige deelnemer improviseerden. Achteraf kregen we van een man uit de zaal de tip het de volgende keer in te studeren. Verder vond hij het best leuk, overigens. Natuurlijk hadden we vooraf aan de zaal wel uitgelegd dat we gingen improviseren. Maar de man – en een groot deel van het publiek waarschijnlijk met hem – zat naar ons te kijken zoals hij naar de andere groepen op het festival keek. En constateerde de nodige gebreken.
Ik was half geïrriteerd en half geamuseerd door de reactie van de man. Hij had het niet helemaal begrepen, concludeerde ik. Dat was ook zo, maar ik had zelf ook iets gemist. Namelijk dat improviseren een vrij obscure manier van spelen is. En dat de gemiddelde theaterbezoekers daar totaal niet aan gewend is en er misschien zelfs wel geen boodschap aan heeft. Ik ben daarin niet alleen, veel improvisatiegroepen en zijn zo gewend om improviseren dat ze soms zelfs vergeten dat vooraf adequaat uit te leggen aan het publiek (hoewel dat ook kan komen omdat ze er – al dan niet terecht – van uitgaan dat er toch voornamelijk vaste bezoekers en andere improvisatoren in de zaal zitten, maar dat is een ander verhaal).
Op een dag bij een locatie-voorstelling
Dit jaar bezocht ik een improvisatie-voorstelling op een bijzondere locatie. Ik had er veel positieve dingen over gehoord en ging er vol goede verwachtingen naartoe. De locatie was inderdaad geweldig, maar de voorstelling zelf? Die viel me tegen. Beetje rommelig en ik kon het af en toe totaal niet volgen. Dat laatste hoorde deels bij het absurdistische format, maar ik had als bezoeker toch af en toe graag een aanknopingspunt gehad om mee te kunnen leven met het verhaal en de personages. Dat dit naar mijn idee niet zo uit de verf kwam, had vooral te maken met het feit dat er werd geïmproviseerd. Dat brengt wisselvalligheid met zich mee, misschien waren de andere voorstellingen in deze reeks wel fantastisch. Dat weet ik niet, want ik was bij die ene voorstelling. En ik was graag bereid alle fouten en rommeligheid te vergeven in naam der impro als ik er ook maar wat voor terug krijg. En dat ontbrak er wat mij betreft aan. Ik ben toch al meer dan tien jaar met improvisatie bezig maar kon na afloop geen antwoord geven op de vraag: waarom zou je dit improviseren? Wat is daarvan de toegevoegde waarde?
Argeloos publiek
Voor veel improspelers is improviseren hun enige manier van theatermaken, ze hebben vaak nooit anders gedaan. Daardoor gaan ze wel eens voorbij aan een vraag die bij het argeloze publiek nogal voor de hand ligt: waarom zou je een voorstelling improviseren als je het ook kunt voorbereiden? Waarom het risico nemen op fouten, rommeligheid en misverstanden als je dat kunt vermijden? Waarom een (groot) deel van je energie besteden aan ter plekke alles verzinnen als je ook alle aandacht in het spel kunt steken? Uitschrijven en instuderen heeft nogal wat voordelen boven improviseren. Je kunt zonder problemen stellen dat improvisatie gaat ten koste van de kwaliteit van de voorstelling.
Waarom doen we het dan toch? Wat is de meerwaarde die de nadelen compenseert? Ik zou zeggen: meerdere factoren. De energie en vrijheid die de spelers hebben kan mooi zijn om te zien, net als hun onderlinge contact en samenwerking. Bovendien is het publiek getuige van iets nieuws en unieks en heeft het vaak zelf invloed op het verloop van de avond. Maar nog veel belangrijker lijkt mij het feit dat je als publiek dubbel meeleeft. Bij regulier theater staat het personage centraal: hoe loopt het met hem of haar af? Bij geïmproviseerd theater leef je ook mee met de speler(s): hoe redt hij zich eruit en hoe brengt de groep het tot een goed einde? Ik heb deze zienswijze niet zelf bedacht, maar ik geloof er wel heilig in. En het verklaart de reactie van de man op het eenakter-festival. Als het publiek niet weet hoe het moet kijken, beoordeelt het de improvisatie met dezelfde maatstaven als een geschreven en gerepeteerd stuk.
Show don’t tell
Het is dus cruciaal dat de mensen in de zaal weten wat ze zien, zodat ze weten hoe te kijken. Maar alleen vooraf één keer benoemen dat ‘ alles ter plekke bedacht’ is en er ‘niets maar dan ook niets’ is voorbereid lijkt meestal niet genoeg. Het publiek om suggesties vragen helpt al een stuk meer om te bewijzen dat het ècht geïmproviseerd is. Niet omdat het publiek het anders niet gelooft, maar vooral omdat je het op die manier invoelbaar maakt. Je herinnert de zaal er op een speelse manier aan. Het is dus een kwestie van show, don’t tell. Bovendien betrek je het publiek op die manier bij het proces. Ze denken mee over de inhoud en leven ook meteen mee met de speler, die het toch maar mooi allemaal ter plekke moet zien te verwerken.
Die betrokkenheid bij het proces miste ik toen ik als publiek bij de locatievoorstelling zat. Ik kende een aantal van de spelers, ik wist wat ze aan het doen waren. Maar ik voelde me er niet bij betrokken. Ik kon geen invloed uitoefenen op de voorstelling en de spelers lieten ook in niets blijken dat ze improviseerden. Dat is misschien wel erg knap gedaan – dat je kunt verbergen dat je ook niet weet waar het naartoe gaat of wat je aan het doen bent – maar eerlijk gezegd kom ik niet voor knap gedaan. Ik kom om mee te leven en geraakt te worden. Door de personages én de spelers. Dat gebeurde niet en dus reed ik met een gevoel van teleurstelling naar huis.
Mijn conclusie? Je kunt er je hele leven naar streven de perfecte impro-voorstelling te spelen, die technisch zo goed is dat niemand door heeft dat er geïmproviseerd wordt. Ik kan alleen niet één goede reden verzinnen waarom je dat zou doen. Improvisatie heeft pas meerwaarde als je het publiek laat zien en voelen dat je improviseert.
Helemaal mee eens Sytse. Zoals ik hier al eens eerder schreef: je wilt als improvisator beoordeeld worden op het proces, niet op het resultaat.
Improcomedy is minder grappig dan een goeie standup, en improtheater heeft minder diepgang dan goed scripted theatre. Maar dat doet er niet toe, want het resultaat is niet onze maatstaf. Het proces wel.
Je verwoordt het mooi dat het publiek bij impro niet alleen om de personages, maar ook om de acteurs moet geven. Sluit weer aan bij het stuk van Roemer hier onlangs (http://www.improblog.nl/improblog/comfort-zone/)
Dat zie ik toch iets anders, Bart. Het proces is onderdeel van het product, naar mijn idee. Een impro comedy show is niet per definitie minder grappig dan een stand-up comedy show. Alleen: op een andere manier. De grappen zelf zijn misschien minder sterk (want niet vooraf geschreven, uitgeprobeerd en bijgeschaafd) maar de show als geheel kan minstens zo grappig zijn doordat je het ziet ontstaan. Als een speler heel snel of verrassend uit de hoek komt, wordt er soms keihard gelachen om een grap waarvan je anders zou zeggen ‘kom kom is dat nou wel zo leuk’.
Ik ben het hier slechts ten dele mee eens. Het spreekt voor zich dat een geschreven voorstelling waarschijnlijk briljantere teksten en meer doordachte dramaturgie met zich meebrengt, maar het gaat mij als professioneel improvisator niet alleen om het proces. Je kunt je improviserend wellicht iets meer veroorloven, maar voor mij is het resultaat wel degelijk een maatstaf.
Je publiek laten voelen dat alles ter plekke bedacht is -en daarmee betrokkenheid afdwingen- moet geen excuus zijn om de zwakke plekken in je voorstelling goed te maken. Het moet toevoegen aan de magie, die bovenop de goed uitgevoerde, mooie, slimme, creatieve scènes zorgt voor een unieke theaterervaring.
Betrokkenheid hoeft overigens niet te zitten in suggesties of meta-acteren. Een goed verhaal, spannende scènes, interessante personages zijn trefzekere manieren om te zorgen dat je publiek zich niet verveelt, of ze nu geloven dat het improvisatie is of niet.
Dit is natuurlijk een ideaal, het lukt mij ook niet om dit allemaal altijd waar te maken, maar ik streef ernaar het publiek te boeien, vermaken en onder de indruk te laten zijn ongeacht of ze weten dat ik dit allemaal ter plekke uit mijn mouw schud of niet.
De vraag blijft dan: waarom improviseer ik? Wel, omdat het een inspirerende, spannende, creatieve manier is om verhalen te vertellen. Omdat ik improviserend op paden kom die ik met een tekst nooit bewandeld zou hebben. Om dat gevoel dat je krijgt met je medespelers en je publiek wanneer alles klopt, een universele eenheid, waarin jij slechts een nietsvermoedend medium bent dat doorgeeft wat er schijnbaar voor het oprapen lag. En om het talent dat ik kennelijk voor dat oprapen heb. U toch ook?
Het klinkt alsof je het wel met me eens eens bent, Tim. Ik wel met jou in ieder geval 🙂 Zoals ik al tegen Bart zei, ik vind niet dat improvisatie alleen maar draait om proces en totaal niet om het product. Wel dat het proces een wezenlijk onderdeel is van het product en dat improvisatie zich daarin onderscheidt van gescript theater. En dat dit de mindere teksten en dramaturgie compenseert. Net als inderdaad de inspiratie, spanning en creativiteit die het losmaakt, maar die kennen de meeste improspelers al. Waar het mij om gaat is: verplaats je eens in je publiek en bedenk wat zij er aan hebben dat jij als theatermaken improviseert.
De meerwaarde van improvisatie definieren is voor mij heel simpel: het begint inderdaad bij de vraag ‘wat heeft het voor meerwaarde voor het publiek? ‘
1. Zij kunnen het verloop van een sketch of voorstelling bepalen
2. Ze kunnen zich binden aan de fantasie of het denkproces van de acteurs. Ja, en als het niet loopt, niet boeit, niet grappig is moet je dat (vind ik) openlijk kunnen erkennen. Ook dat doe je voor je publiek, zij verdienen immers de beste voorstelling.
3. Het publiek is getuige van spelers die ‘vriend en rivaal’ tegelijkertijd zijn en elkaar in vertrouwen spannende uitdagingen geven. Die chemie is uniek bij improvisatie.
Dan de ‘smaken’ improvisatie volgens de dikke van Bouwman
1. Improvisatiecomedy- Comedyacteurs die binnen een situatie humoristische verhalen of sketches improviseren/ gewenst resultaat: lachend en geboeid publiek.
2. Improvisatietheater- Acteurs die binnen een situatie voelbaar drama improviseren/ gewenst resultaat: geraakt en geboeid publiek
3. Improvisatie-standup – Comedians die on-the-spot grappen verzinnen rond een onderwerp/ gewenst resultaat: lachend publiek
4. Theatersport – een mix van bovenstaand in wedstrijdvorm. /gewenst resultaat: een mix van bovenstaand
5. Experimentele improvisatie – Op basis van improvisatie iets nieuws proberen te creeren/ gewenst resultaat: een geboeid publiek
Ik ben wel benieuwd wat jullie mening is betreft ‘absurditeit’ . Wat is de definitie daarvan wanneer je improviseert. Gewoon gek doen? Doelloos? Verwachtingen opbouwen maar niet inlossen? Het spelen van onverklaarbare keuzes van personages? Ik ben er zelf niet goed in maar misschien omdat ik vrij (te?) doelgericht ben….
Wellicht wordt eea herhaald in mijn comment van Sytse en bovengenoemden. Maargoed, he….nou en?! 😉
Sytse, ik denk dat Tim bedoelt dat ie het, net als gij, niet helemaal eens is met mijn visie. En dus wel met de uwe. 🙂
Ik denk dat we redelijk op dezelfde pagina zitten in dat het verschil hem zit in de deelname, of op z’n het minst het getuige zijn van het publiek in het creatieproces bij improvisatie. Bij scripted work zit het proces verborgen in de voorbereiding.
We verschillen in de focus die we er op leggen versus op het eindresultaat. Ik wil nuanceren: natúúrlijk is het resultaat ook belangrijk naast het proces. Maar ik merk toch dat ik voor scripted work meer geld neertel en grotere afstanden afleg om ernaar te kijken en veel hogere eisen stel aan de inhoud.
Volgens mij is de belangrijkste reden waarom impro nog te veel ‘underground’ blijft is dat ons werk geëvalueerd wordt met de verkeerde maten en gewichten, namelijk die van scripted work, die van het resultaat. Longform wordt dan al snel `zwak toneel’ en shortform `flauw grappen’.
Daarom niet minder entertainend of met minder meerwaarde! De entertainment en meerwaarde moet echter uit het proces komen en niet uit het resultaat.
Ik val in herhaling, merk ik. 🙂
Interessante vraagstelling, en een duidelijke stellingname. Naar mijn idee ligt de meerwaarde van impro vooral in het spel in de meest zuivere vorm van het woord. Omdat uitkomst noch de weg daar naar toe vast liggen biedt ‘geïmproviseerd spel’ meerdere keuzemogelijkheden voor de acteur om te exploreren, maar ook voor de eventuele toeschouwer om daar in mee te leven. Ik zeg eventueel, omdat er natuurlijk tal van improvisatievormen zijn die niet publieksgericht zijn (denk aan trainingsacteren, LARP, voice dialogue, art performances, scenario-ontwikkeling, playtesting, …). In improtheater waar de Vierde Wand doorbroken wordt is het publiek een ‘extra speler waarvan de beleving en respons onderdeel uitmaken van het medium, en niet (alleen) het doel. Met respons doel ik overigens nadrukkelijk niet op ‘suggesties uit het publiek’, maar op stiltes en onbewuste maar oprechte reacties.
‘Spelen’ is het ontdekken van nieuwe dingen, waarbij de mogelijkheid om te ‘winnen’ bestaat bij gratie van de mogelijkheid om te ‘verliezen’. No guts no glory! De meerwaarde zit dus niet in het resultaat (een prijs is waardeloos als je ‘m niet echt verdient hebt) maar ook niet alleen in het proces (anders zouden we het altijd bij repeteren laten). Impro is nooit af. Het is als vriendschappelijke wedstrijd waar de improspeler in de derde helft met zijn tegenspelers ongeacht de uitslag proost op de volgende keer…
Voor mij is de meerwaarde van improvisatie: waarachtigheid. Bij tekst-toneel komt acteer-werk vaak over als “gespeeld”, “ingestudeerd” en wordt daardoor ongeloofwaardig. Bij lange impro’s van Markering Ontbreekt zijn we juist op zoek naar de natuurlijk en geloofwaardig spel, en improvisatie helpt daarbij. De teksten zijn niet van een toneelschrijver, maar van de acteur zelf. En dat geldt ook de karakter-opbouw en de mis-en-scène. Als de acteurs ook nog ‘ns lekker in-het-nu kunnen zijn, is de kans groot dat hij/zij niet “speelt”, maar “is”. Met een waarachtig stuk als resultaat.